Zeeuws-Vlaams volkslied
Geschreven door: J.N. Pattist & J. Vreeken
Muziek: A. Lijssen
Koor: Gastvrouwen Hulst (800 jaar stad in 1980)

 

Waar eens het gekrijs der meeuwen verstierf aan 't eenzaam strand,
daar schiepen zich de Zeeuwen uit schor en slik hun land.
En kwam de stormwind woeden, hen dreigend met verderf,
dan keerden zich de vloeden van 't pas gewonnen erf.

REFREIN

Van d'Ee tot Hontenisse, van Hulst tot aan Cadsand,
dat is ons eigen landje maar deel van Nederland.

 

Waar eens de zeeën braken met donderend gedruisch,
Daar glimmen nu de daken en lispelt bladgesuis.
Daar trekt de ploeg de voren, daar klinkt de zicht in 't graan,
daar ziet men 't Zeeuwsche koren, het allerschoonste staan.

REFREIN

Daar klappen rappen tongen den ganschen lieven dag,
daar klinkt uit frisse longen gejok en gulle lach.
Daar klinkt de echte landstaal, geleerd uit moeders mond,
eenvoudig zonder omhaal, goed Zeeuwsch en dus goed rond.

REFREIN

Daar werd de oude zede getrouwelijk bewaard,
en 't huis in dorp en steden, bleef zuiver Zeeuwsch van aard.
Daar leeft men zoo eendrachtig en vrij van droef krakeel,
daar dankt men God almachtig voor 't toegemeten deel.

REFREIN

De worstelstrijd met Spanje bracht ons het hoogste goed,
De vrijheid door Oranje, betaald met hartebloed.
Dat goed gaat nooit verloren, de Nederlandsche vlag
zal wapperen van de toren tot op den jongsten dag.

REFREIN